Bij het uitvoeren van werkzaamheden leer je hoe je het afgesproken werk goed uitvoert. Je werkt volgens de uitleg van je begeleider en houdt je aan de regels voor veiligheid en netheid. Je leert om rustig te werken, op tijd te zijn en hulp te vragen als iets niet lukt.
Je voert het werk uit dat is afgesproken, bijvoorbeeld schoffelen, vegen, water geven of dieren voeren. Je werkt netjes en veilig en zorgt dat de paden vrij blijven. Je vraagt hulp als iets niet goed gaat of anders loopt dan gepland. Je luistert naar tips van je begeleider en past je werk aan als dat nodig is. Je ruimt tussendoor op en zorgt dat de werkplek netjes blijft.
Het resultaat is dat het werk goed, veilig en op tijd klaar is. Jij hebt laten zien dat je netjes werkt, samenwerkt en om hulp vraagt als dat nodig is.
Je werkt rustig, ordelijk en volgens de afspraken. Je blijft vriendelijk en rustig als er iets verandert. Je vraagt uitleg als iets niet duidelijk is en gebruikt feedback om beter te worden.
Wat leer je bijvoorbeeld –
Schoffelen in de tuin

Je leert hoe je een stuk tuin of groen netjes maakt door te schoffelen en te harken. Je haalt onkruid weg en zorgt dat het pad of de grond er weer netjes uitziet. Je leert werken met een schoffel en een hark en je leert hoe je dit veilig doet.
Voor je begint, kijk je goed naar het vak waar je gaat werken. Je vraagt aan je begeleider wat je precies moet doen en hoe diep je mag schoffelen. Je doet stevige schoenen en handschoenen aan. Je controleert of de schoffel en hark schoon en heel zijn.
Je begint met schoffelen. Je trekt de schoffel rustig door de grond om het onkruid los te maken. Je kijkt goed uit dat je de planten niet raakt. Als het onkruid los is, hark je het bij elkaar. Je legt het afval op een hoop of in de kruiwagen. Als het vak schoon is, hark je de grond nog even glad.
Je werkt rustig en netjes. Als je iets niet weet of het te zwaar is, vraag je hulp aan je begeleider. Als de schoffel of hark kapot is, zeg je dat meteen. Je houdt het pad vrij zodat anderen er veilig langs kunnen.
Het resultaat is dat de tuin of het pad schoon en netjes is. Het onkruid is weg, de grond is glad en de spullen zijn opgeruimd. Jij hebt laten zien dat je veilig kunt werken en goed kunt omgaan met gereedschap.
Opdracht – Leg uit hoe je moet schoffelen
Bij schoffelen haal je onkruid weg uit de grond. Dat doe je met een schoffel. Het is belangrijk dat je rustig werkt en goed oplet dat je de planten niet raakt.
Leg stap voor stap uit hoe jij schoffelt. Denk aan:
– Wat doe je eerst?
– Waar moet je op letten?
– Wat doe je als je klaar bent?
Antwoord (voorbeeld):
Eerst trek ik stevige schoenen en handschoenen aan. Ik pak de schoffel en controleer of hij heel en schoon is. Ik ga in het vak staan waar ik moet werken. Ik trek de schoffel rustig door de grond en haal het onkruid los. Ik kijk goed uit dat ik de planten niet beschadig. Als ik klaar ben, hark ik het onkruid bij elkaar en gooi het weg. Daarna maak ik de schoffel schoon en zet ik hem terug op zijn plek.
Tijdens deze activiteit leer je hoe je veilig en goed werkt met materialen en middelen. Dit kunnen dingen zijn zoals gereedschap, schoonmaakspullen of voer voor dieren. Je leert hoe je ze op de juiste manier gebruikt, hoe je ze schoonmaakt en netjes opbergt. Je weet ook wat je moet doen als er iets kapot is of op raakt. Je let op de veiligheid van jezelf en van anderen. Zo leer je zorgvuldig werken met spullen op een werkplek.
Resultaat
Je hebt de juiste materialen en middelen gebruikt voor de taak. Alles is schoon en op de juiste plek teruggezet. Als er iets niet in orde was, heb je dit gemeld.
Gedrag
Je kiest de juiste spullen en gaat er voorzichtig mee om. Je werkt netjes en veilig. Je volgt de instructies. Als je iets niet weet of als er iets kapot is, vraag je om hulp of meld je het. Je laat zien dat je zorg draagt voor materialen, middelen en de omgeving.